Meeste jeugdhulpklanten komen uit rijk nest

LeidschDagblad.nl 5 maart 2019

Het idee dat jeugdhulp vooral iets is voor kinderen uit achterstandsgezinnen, kan naar het land der fabelen worden verwezen. Het zijn juist kinderen uit de meer welgestelde gezinnen die het meest met jeugdhulp in aanraking komen. Het feit dat de Holland Rijnland een relatief rijke regio is, vormt dan ook een gedeeltelijke verklaring voor het grote aantal jeugdzorgklanten in de regio.

Die verrassende bevinding volgt uit het onderzoek dat het Nederlands Jeugdinstituut heeft uitgevoerd naar de achtergrond van het bovengemiddelde jeugdhulpgebruik in de regio. In alle gemeenten in de regio ligt het aantal klanten van de jeugdhulp boven het landelijk gemiddelde. Hillegom, Noordwijkerhout, Teylingen, Leiden, Kaag en Braassem en Zoeterwoude zitten op dat punt zelfs in de absulte top van Nederland. Dat geldt overigens alleen voor voor jeugdhulp waarbij de kinderen gewoon bij hun ouders kunnen blijven wonen. Voor zwaardere hulp waarbij kinderen niet meer thuis wonen, scoren alle gemeenten in de regio opvallend genoeg lager dan het landelijk gemiddelde.

Het feit dat jongeren in de Leidse regio, de Alphense regio en de Duin- en Bollenstreek meer dan gemiddeld te maken krijgen met jeugdhulp, lijkt op het eerste gezicht onlogisch. In alle regiogemeenten zijn aanzienlijk meer jeugdzorgklanten dan op basis van de bevolkingssamenstelling mag worden verwacht. Op ’risicofactoren’ als ouders uit niet-westerse landen, éénoudergezinnen, armoede en laag opgeleide ouders scoort de regio keer op keer beter dan gemiddeld. Slechts hier en daar vormen dit soort traditionele risico’s een mogelijke verklaring voor het hoge jeugdhulpgebruik. Zo is er een duidelijke samenhang tussen de grote hoeveelheid Poolse arbeidsmigranten in Hillegom en het feit dat het dorp naar verhouding de meeste jeugdhulpklanten telt.

Dat jeugdhulp vooral iets is voor kinderen uit uit de hogere welstandsklassen, is een landelijk verschijnsel. Landelijk is de rijkste 20 procent verantwoordelijk voor 28 procent van de jeugdhulpklanten, terwijl slechts 8 procent van de jongeren die een beroep op jeugdzorg doen afkomstig is uit de armste 20 procent. Regionaal zijn de verschillen nog groter, en dan met name bij de rijke forensendorpen Oegstgeest en Voorschoten waar bijna de helft van de jongeren die jeugdhulp krijgen afkomstig is uit de rijkste 20 procent. In die twee dorpen blijkt overigens vooral veel jongeren te zijn met psychische problemen.

Dat steeds meer ouders een beroep doen op jeugdhulp, is voor een deel het te wijten aan het succes van de Jeugd- en Gezinsteams. Voor veel mensen is de drempel voor het zoeken van hulp daardoor een stuk lager geworden. Wie zich daar echter nauwelijks melden, zijn de mensen waar de problemen het grootst zijn. In Leiden-Noord, een stadsdeel met veel migranten, is het aantal ouders dat aanklopt voor jeugdhulp minimaal. De Jeugd- en Gezinsteams blijken ook vaak niet goed in staat om met de zwaardere gevallen aan de slag te gaan. Die worden geregeld zonder indicatie doorverwezen naar specialisten.